“Soms denk ik: nergens bloeit de roos zo rood

Aleida G. Schot vertaalde drie kwatrijnen van FitzGerald, de nummers 15, 24 en 48 (1868). Van het derde kwatrijn gaf ze twee varianten.

“Soms denk ik: nergens bloeit de roos zo rood

De voorbeelden dienen ter onderbouwing van de stelling in een artikel van M. Weststrate dat de enig juiste houding van de vertaler er een is “van een volstrekte nauwkeurigheid ten opzichte van de tekst, die in wezen hoogachting voor het werk van de schrijver betekent.”
(Bron: M. Weststrate. ‘Vertaling als hulpmiddel’. In: Firapeel, nr. 1, november 1967, pp. 37-40)

Voeg U bij mij, Khayyam, wijsgeeren praten best,

H.M. van Randwijk publiceerde een kort verhaal ‘Pascal en Omar Khayyam als reisgenooten’ in Criterium, jrg. 1 (1940) waarin hij een aantal kwatrijnen aanhaalt, hoogstwaarschijnlijk in eigen vertaling. Een voorbeeld:

Voeg U bij mij, Khayyam, wijsgeeren praten best,

’t Al is een dambord, beurtelings dag en nacht,

Leo Polak verzorgde in 1937 een cursus voor de Radio-Volksuniversiteit onder de titel ‘Noodlot en vrije wil’. Daarin kwam Omar Khayyám ter sprake, met een door Polak vertaald kwatrijn:

’t Al is een dambord, beurtelings dag en nacht,
Wij zijn de stenen in des Noodlots Macht,
Het schuift ons heen en weer, maakt dam en slaat –
Tot stuk voor stuk elk in de doos weer gaat.

(Verspreide Geschriften, deel 1. Amsterdam, 1947)

O, dreiging van Hel en hoop op Paradijs!

In een artikel ‘Karakter’ door H.P., wordt een zevental kwatrijnen uit de vertaling van FitzGerald vertaald. In het uitgevers colofon wordt Henri Polak als redacteur vermeld.

O, dreiging van Hel en hoop op Paradijs!
Eén ding slechts is zeker dit leven vervliegt;
Eén ding is zeker en de rest is leugen:
De bloem, die eens gebloeid heeft, sterft voor altijd.

Vreemd, niet waar? dat van de myriaden, die
Vóór ons gingen door de deur der duisternis,
Niet één terugkeert om te vertellen van den weg.
Dien wij slechts ontdekken door hem te bewandelen.

Wij zijn niets anders dan een bewegende rij
Van magische schaduw-vormen die komen en die gaan
Rond met de zon-verlichte lantaren, gehouden
Te middernacht door den meester van het spel;

Slechts hulpelooze stukken in het spel dat
Hij speelt Op dit ruiten-bord van nachten en van dagen.
Her en der verplaatst, en schaakt en slaat.
En één voor één terug legt in de kast.

De gaande vinger schrijft; en geschreven hebbende
Gaat voort; en noch uw vroomheid, noch geest
Vermurwen hem één halven regel uit te wisschen.
Noch al uw tranen één enkel woord te schrappen.

En die omgekeerde schaal, die men hemel noemt.
Waaronder kruipend opgehoopt wij leven en sterven.
Heft tot hem uw handen niet om hulp want hij
Beweegt even onmachtig als gij en ik.

Gisteren bereidde de dwaasheid van heden,
De stilte, de triomf of de wanhoop van morgen;
Drink! want gij weet niet vanwaar gij kwaamt noch waarom;
Drink! want gij weet niet waarom gij gaat, noch waarheen.

Bron: Het jonge leven; maandblad voor leerlingen en jonge werklieden in de diamantnijverheid, jrg 7, 1918, no 8/9, 1918

Slechts hulpeloze stukken in het spel …

Slechts hulpeloze stukken in het spel, door Hem gespeeld
Op ’t schaakbord, dat in dag en nacht verdeeld is.
In alle richtingen beweegt Hij hen, en neemt ze en zet schaak,
Totdat zij allen, stuk voor stuk, weer in het doosje komen.
(Omar Khayyam: Rubaiyat, 69)

Kwatrijn in ‘Het natuurlijkheidsprincipe als over-gewaardeerde idee’. J.M. Moora.
In: De lichamelijke opvoeding; orgaan van de Vereeniging van Gymnastiek-Onderwijzers (L. en M.O.) in Nederland en hare afdeelingen, jrg 37, 1949, no 1, 01-01-1949.

Vreemd, dat van de myriaden …

Een van de twee lemma’s ontleend aan Khayyám in Twintigduizend citaten, aphorismen en spreekwoorden door S.W.F. Margadant (’s-Gravenhage, Leopold, 1935) luidt:

Vreemd, dat van de myriaden, die vóór ons door de poort der duisternis zijn gegaan, niet één terugkomt om ons iets van den weg te vertellen, die wij ook moet afleggen om hem te ontdekken.

Het andere citaat is:

Hemel en hel zijn in het hart des menschen. –

Uit de eerste klei der aarde werd de laatste mensch gekneed …

In een artikel “Over het Erkennen van de Verantwoordelijkheid voor ons Doen en Laten door J.L.A. Ledeboer (Indisch maçonniek tijdschrift, jrg 38, 1932-1933, 01-10-1932), wordt een vers geciteerd:

Uit de eerste klei der aarde werd de laatste mensch gekneed …
„en op den eerste morgen der Schepping werd geschreven, wat
„op den laatsten dag der vergelding zal worden gelezen.”

(Vertaler niet genoemd, Ledeboer zelf?)

Het zelfde kwatrijn, maar dan met vier regels komt ook voor in een artikel “De Ondergang van het determinisme”, door A. Eddington in Wetenschappelijke bladen, 1932 (3e deel) [volgno 2]

“Uit de eerste klei der aarde werd de laatste mensch ge-
kneed en het zaad gezaaid voor den laatsten oogst, en op
den eersten morgen der Schepping werd geschreven, wat op
den laatsten dag der vergelding zal worden gelezen.”

(Ook hier geen naam, maar het artikel is een vertaling van: „NATURE”, LONDON, 13 FEBRUARI 1932, No. 3250. Rede in de Mathematical Association, van 4 Jan. 1932.)

Wij zijn slechts stukken in het spel dat Hij speelt

In Het innerlijk leven, door C.W. Leadbeater. [S.l., s.n.], 1923

Wij zijn slechts stukken in het spel dat Hij speelt
Op het schaakbord van nachten en dagen,
Hierheen en daarheen beweegt Hij, zet schaak en slaat
En legt ze een voor een weer in de doos.

“Vult den beker! Werpt de sluiers …

In een artikel in De ingenieur; Weekblad gewijd aan de techniek en de economie van openbare werken en nijverheid jrg 53, 1938, no 4 wordt een citaat aangehaald dat in een redevoering werd uitgesproken:

“Vult den beker! Werpt de sluiers van den winterschen rouw in den gloed van de kracht der lente!”

De redevoering, door W.F.J.M. Krul, zelf is te vinden in: De ingenieur; Weekblad gewijd aan de techniek en de economie van openbare werken en nijverheid jrg 52, 1937, no. 37, waarin het betreffende citaat voorkomt.

„Dit is een wereld waarop niemand vertrouwen kan …

„Dit is een wereld waarop niemand vertrouwen kan. Een oogenblik slechts duurt het leven, niet langer dan het ooglid noodig heeft om te vallen op de wang. Wat zoekt gij hier, wat wilt ge? Het lot is een bedrieger en staat het u niet bij, dan is geluk noch in deze wereld noch in de komende te vinden.”

In Wetenschappelijke bladen, 1931 (2e deel) [volgno. 2] wordt dit kwatrijn aangehaald in een artikel ‘De dichter en zijn land’, door Eugenia Kielland.