M. de Doncker (1903-1966)

Omslag 1951

Van de Vlaamse dichter Maurits de Doncker verscheen in 1951, in eigen beheer, een klein bundeltje vertalingen van de rubáiyát.

Rubaiyat van Omar Khayyam. Naar de vijf Engelse versies van Edward FitzGerald in het Nederlands vertaald door Maurits de Doncker. Gent, [1951]

Inhoud: Voorwoord; Rubaiyat; Kuza-Nama (Het Boek der Potten); Colophon

Colophon: “Dit boek werd, in opdracht van de vertaler, in de maand December van het jaar 1951 op 175 exemplaren gedrukt op de persen van de Drukkerij Magerman te Strijpen-Zottegem.”

Het werk is opgedragen aan Raymond Herreman.

De uitgaveAchtergrondTabelVertaling van RosenKorte nabeschouwing

De ongepagineerde uitgave telt 102 kwatrijnen, aangevuld met negen kwatrijnen in het Kuza-Nama. Alle kwatrijnen zijn genummerd, de pottenboek-verzen zijn apart genummerd. 

In zijn voorwoord schrijft De Doncker dat hij beoogde “enkel de als classiek bekende versies (naar het Perzisch) van Fitzgerald zo getrouw mogelijk en volledig te vertalen om ze aan het Engelsonkundig, Nederlands lezend publiek aan te bieden”. Ter vergelijking geeft hij van een kwatrijn van FitzGerald de versies van F. Pijl, J.H. Leopold, F. Rosen en van hem zelf.

Elke pagina telt drie kwatrijnen, voorzien van een nummer, 1 tot en met 102. Pagina 43 is een titelpagina voor het Pottenboek: negen kwatrijnen, genummerd van 1 tot en met 9, en afgesloten met de woorden ”TAMAM SHUD”.

De “Rubaiyat” reeks zoals gezegd telt 102 kwatrijnen. Een verklaring voor dit aantal geeft De Doncker in zijn voorwoord. Hij vertaalde “al de kwatrijnen die in de vijf achtereenvolgende versies van de Engelse vertaler voorkomen, (…) zodat ik er 111 kan aanbieden”. Dat verklaart onder meer de afwijkende volgorde der kwatrijnen bij De Doncker. Vervolgens merkt hij op: “Ik verwijderde uit de Kuza-Nama (Het Boek der Potten) de kwatrijnen, die er klaarblijkelijk niet toe behoren, zodat hun aantal tot 9 werd teruggebracht. De overige acht werden bij de eigenlijke “Rubaiyat” toegevoegd.” Dat roept een aantal vragen op:

  • Welke kwatrijnen in de “Kuza-Nama” horen dan klaarblijkelijk niet tot de “Kuza-Nama”, en op grond waarvan?
  • In de eerste versie van FitzGeralds vertaling telt het Pottenboek acht kwatrijnen, in de vierde versie zijn het er negen. Het is niet zo dat de laatste reeks Pottenboek-verzen uit 1879 een geheel andere is dan de eerste uit 1859. Moet men nu concluderen dat De Doncker er van uit gaat dat het Pottenboek zeventien verzen telde?
  • Het is niet duidelijk welke acht kwatrijnen dan bij de eigenlijke “Rubaiyat” zijn toegevoegd, en op welke plek.

Afgezien hiervan is het opmerkelijk dat De Doncker het Pottenboek als een afzonderlijke reeks presenteert en wel aan het einde van de bundel. Mij zijn geen edities bekend waarin deze reeks afzonderlijk is opgenomen. Overigens kan men zich afvragen of het Pottenboek eigenlijk niet een vreemde cesuur is in een min of meer aaneengesloten reeks die wel eens als een dag in het leven van Omar wordt getypeerd.

Het eenvoudige boekje heeft, net als de inhoud, nooit veel indruk gemaakt, al werd het al voor zijn verschijnen door niemand minder dan Raymond Herreman aangeprezen in een wervend rondschrijven: ”… ik kan getuigen, dat wij een Nederlandse “Rubaiyat” zullen hebben, die niet spoedig overtroffen zal worden …”. Vergeleken met andere Nederlandse vertalingen zullen die “voor de tekst van De Doncker (…) moeten wijken”. Desondanks kon De Doncker geen uitgever voor zijn vertaling vinden en probeerde hij middels inschrijvingen een uitgave in eigen beheer te realiseren. Dat werd uiteindelijk mogelijk dank zij een toelage van Bfr. 7.000, toegekend door de Commissie van Advies bij het Nationaal Fonds voor Letterkunde.

De Rubaiyat van De Doncker werd weliswaar hier en daar gesignaleerd in de annonces van de literaire tijdschriften, maar uitgebreide besprekingen en analyses zijn voor zover bekend niet voorhanden.  

In het archief van Johan van Schagen (sinds enige tijd in mijn bezit), die eveneens Khayyáms rubáiyát vertaalde, bevinden zich enkele documenten (brieven en kopieën) die wat meer licht werpen op deze uitgave. Hierbij dient opgemerkt dat we hieruit niets leren over de beweegredenen van De Doncker om een zoveelste vertaling aan het rubáiyát corpus toe te voegen, anders dan dat het “geenszins mijn bedoeling [was] hen (Boutens, Leopold, Pijl e.a.) die eveneens Nederlandse Rubaiyat-vertalingen maakten, naar de kroon te steken.” (Uit het Voorwoord)

Op 22 maart 1965 schrijft Van Schagen aan “de Here Maurits de Doncker” dat hij in een Amsterdams antiquariaat de “Rubaiyat” in de vertaling van De Doncker had gevonden. Omdat het boekje gereserveerd was voor iemand anders kon hij het slechts kort inzien en enkele gegevens noteren. Van Schagen raakte “hevig geïnteresseerd” en aangezien het adres van de vertaler op de titelpagina stond, kon hij hem per post verzoeken om hem indien mogelijk, een exemplaar uit eigen voorraad te sturen, uiteraard tegen vergoeding van de kosten. Een beschadigd of gebruikt exemplaar zou geen probleem zijn, omdat hij Omarse geschriften meer om de inhoud dan om de vorm verzamelde. Zelfs een drukproef zou welkom zijn. Omdat Van Schagen zelf geen exemplaren van zijn eigen uitgaven meer bezat, zelfs niet voor zijn kinderen, kon hij De Doncker zodoende als tegenprestatie dan ook geen plezier doen. Tot slot meldt Van Schagen dat hij werkt aan een studie over Omar Khayyám en daar ook graag vertalingen bij wil betrekken.

In het antwoord van De Doncker van 26 maart 1965 lijkt hij te denken dat hij met de dichter van “Narrenwijsheid” te doen heeft, de bekende Zeeuwse dichter J.C. van Schagen. Helaas heeft De Doncker zelf ook geen exemplaren meer ter beschikking. Hij heeft wel nog de getypte tekst ervan die hij Van Schagen toestuurt, in de hoop dat hij te zijner tijd Van Schagens studie zal mogen ontvangen. Behalve de tekst van de vertaalde kwatrijnen van FitzGerald, stuurde De Doncker een typoscript mee bevattende een reeks van vijfendertig vertaalde kwatrijnen uit de Duitse vertaling van F. Rosen. In een PS meldt De Doncker nog dat een Vlaamse componist, te weten Marinus de Jong, een veertiental kwatrijnen uit zijn vertaling op muziek heeft gezet, voor een duo voor sopraan en alt met klarinet- of orkestbegeleiding. [Naspeuringen naar dit werk heeft nog niets opgeleverd, JC] 

In zijn antwoord van 30 maart 1965 bedankt Van Schagen de Vlaamse dichter  voor het toegestuurde materiaal. Verder gaat hij in op zijn vertaling, die hij graag een compliment maakt, althans voor zover nog mogelijk want volgens Van Schagen zijn er inmiddels zo veel Nederlandse vertalingen dat het haast onmogelijk is nog origineel te blijven, of om voor origineel door te gaan. Vervolgens passeren enkele Nederlandse vertalers de revue. Bovendien moet hij De Doncker teleurstellen: hij is wel de vertaler van Omar Khayyám en de schrijver verhalen, schetsen, gedichten en vertalingen, maar hij is niet de grote J.C. van Schagen, de dichter van Narrenwijsheid.

Hoogst waarschijnlijk was dit ook het einde van het contact: De Doncker overleed in het daarop volgende jaar. Hoewel Omar Khayyám en zijn rubáiyát in Van Schagens verdere leven een grote rol hebben gespeeld, is niet eenduidig vast te stellen wat zijn studie uiteindelijk heeft behelsd, afgezien van een aanzienlijk aantal publicaties (zoals hij zelf al vermeldde).

Omdat De Doncker geen gedetailleerde informatie gaf met betrekking tot de gebruikte versies van FitzGeralds vertaling, heb ik zo goed als mogelijk voor elk kwatrijn bij De Doncker de corresponderende teksten uit de eerste, tweede en vierde versie vermeld. 

De DonckerFitz 1Fitz 2Fitz 4/5
1111
2222
3333
4444
5555
6666
7777
858
9899
1091010
11101111
12111212
13121313
14131514
1514
16151615
17141716
18161817
19171918
20182419
21192520
22n120n1
23202121
24212222
25222323
26222624
27242725
28252926
29273327
30283128
31266663
32293229
33303330
34313431
35323532
36363633
37333734
38343835
39353936
40364037
414138
424239
434340
445541
45474542
46484643
47p26944
4844
49p34570
5045
5165
524746
534847
54384938
555049
565150
575251
585352
595453
60395654
61405755
62415856
63375957
64426058
65436159
66446260
676361
686462
69266663
706764
716865
727166
737267
74467368
75497469
76507570
77517671
78527872
79537973
808074
81548175
82558276
83568377
8477
858478
868579
87578780
88588881
89679891
906810092
916910193
927010294
937110395
947210496
9510597
9610698
977310899
9874109100
9975110101
10086
10199
102107
103598982
1049093
105619184
106629285
107639386
108609487
109649588
110659689
111669790

Wat minder, of misschien helemaal niet bekend is, is dat De Doncker vijfendertig kwatrijnen vertaalde uit de Duitse versie van Friedrich Rosen. In zijn brief aan Van Schagen van 26 maart 1965 maakte hij er kort melding van, zonder verdere details te geven.

Het opschrift bovenaan dit deel van het typoscript, bij de stukken die Johan van Schagen bezat, luidt: “Perzische kwatrijnen van Omar Khayyam (naar de Duitse vertalingen van Friedrich Rosen)”.

De drie pagina’s zijn gesigneerd door M. De Doncker. Op de achterkant van de laatste pagina staat een handgeschreven notitie: “Voor “Maatstaf”? M. De Doncker, Schepen Eylenboschplein 7 Gent (België)”, hetgeen suggereert dat De Doncker publicatie overwoog in het tijdschrift “Maatstaf”, voor zover bekend zonder verder gevolg. Ook elders is deze vertaling (nog) niet aangetroffen.

Nadere beschouwing van dit typoscript leert dat De Doncker een latere uitgave van Rosens “Sinnsprüche” heeft gebruikt dan de eerste uitgave uit 1909, waarschijnlijk een uitgave uit de Insel-Bücherei. De eerste oplage in deze reeks verscheen in 1929. Er zouden nog vele andere volgen

Maurits De Doncker beschouwde zijn werk, blijkens zijn Voorwoord, niet zozeer als  dat “van een dichter-herschepper als wel dit van een nauwgezet ambachtsman die zo weinig mogelijk de oorspronkelijke classieke Engelse versie verraden wilde.” Ondanks de aanprijzing door Herreman heeft deze vertaling nooit veel ophef veroorzaakt. Onbekend was De Doncker in literaire kringen echter niet en een van zijn vroegere bundels, “Gedoofder vuren as” uit 1929 werd door Urb. Van de Voorde positief besproken.

De rubáiyát-vertaling komt, zeker voor hedendaagse lezers, nogal gezocht en gekunsteld over. Na deze bundel publiceerde De Doncker niets meer. Met de komst van de Vijftigers was er voor zijn soort poëzie geen plaats meer. De ziekte van zijn vrouw ontnam hem iedere zin om verder te schrijven. [Noot]

Naar mijn mening voegde De Doncker met zijn bundel niet veel meer aan de Omar-literatuur toe dan dat het de zoveelste vertaling was. Wel zou je kunnen zeggen dat ook deze zoveelste vertaling illustreert hoever Khayyáms invloed ook in Nederland en Vlaanderen reikte.

Tot slot als voorbeeld de eerste drie kwatrijnen uit de bundel:

Ontwaak! Want de ochtend joeg in nachts bokaal
met stenen al de sterren aan den haal
en zie: de jager van het Oosten ving
des Sultans torentje in een zonnestraal.

In droom, toen dag’raads linkerhand opsteeg,
hoorde ik een stem die de taveerne ontsteeg :
“Ontwaakt, mijn kleintjes, giet den beker vol
aleer van levensdrank de fles is leêg.”

En toen de haan riep, schreeuwden zij die vóór
de herberg stonden: “Laat de deur ons door.
Gij weet hoe kort wij mogen toeven hier
en niet meer keren, eens ’t bestaan teloor.”