Frits Pijl (1913 – 1992?)

De Boekerij, 1947

Kwatrijnen van Omar-I-Chayyám. Uit het Perzisch vertaald door Frits Pijl. Met een inleiding van J.H. Kramers. Baarn, De Boekerij, 1947. 42 p.

Inleiding (p. 5); Kwatrijnen van Omar-I-Chayyám, (p. 17)

“Genummerde oplage van 500 exx. De nummers I-XXV, door den vertaler gesigneerd, zijn niet in de handel. Dit is nummer … ”

 

UitgavenBiografieCommentaar
  • Kwatrijnen van Chayyám vertaald uit het Perzisch door Frits Pijl. In: De Gids, jrg. 52 (1937), mei, p. 445-449
  • Kwatrijnen van Omar-I-Chayyám. Uit het Perzisch vertaald door Frits Pijl. Met een inleiding van J.H. Kramers. Baarn, De Boekerij, 1947. 42 p.
  • Tien kwatrijnen van Omar-I-Chayyam. Zaandijk, Klaas en Mieke Woudt, 1951. 10 l.
  • Kwatrijnen van Omar-I-Chayyám. Amsterdam, De Dolle Hond, 2001. 28 p.

Nieuwe Leidsche Courant

Frits Pijl was het pseudoniem van Johannes Slikboer. Hij promoveerde in mei 1952 op een proefschrift getiteld Graphodiagnostiek, het vakgebied van zijn latere carrière. Al eerder waren zijn interesses uitgegaan naar de literatuur en de journalistiek. Later verlegde hij zijn belangstelling naar Perzische, Arabische en Turkse literaturen, onder meer geïnspireerd door de colleges van J.H. Kramers, die de inleiding bij zijn Perzische kwatrijnen verzorgde.

In de Nieuwe Leidsche Courant van 24 mei 1952 staat een informatief artikel over Slikboer en zijn werkzaamheden.

Uit een signalement van nieuwe uitgaven in De Gooi- en Eemlander van 10 mei 1937: “Frits Pijl publiceert nieuwe vertalingen uit het Perzisch van kwatrijnen van Chayyam, die overigens na de voortreffelijke bewerkingen van Leopold en Boutens weinig nieuws brengen.”

In Het Parool van 20 oktober 1949 gaf H.A.G. een korte bespreking van Pijls vertaling in de rubriek De lopende band. De bespreker van nieuwe uitgaven in De Linie van 19 september 1947 was helder in zijn oordeel: “De waarde van de bundel ligt hierin, dat deze vertaling rechtstreeks op het Perzisch teruggaat. Deze poëzie is uiteraard alleen genietbaar voor ontwikkelde lezers, die in dit genre belang stellen.”

Een iets uitgebreider artikel verscheen in Het Parool van 29 mei 1952, waarin Pijls motivatie om de rubáiyát te gaan vertalen wordt aangestipt.

De uitgave uit 1947 telt 126 kwatrijnen, in een oplage van 500 genummerde exemplaren. Een roofdruk van deze uitgave verscheen in 2001 bij De Dolle Hond te Amsterdam.
Een selectie van tien kwatrijnen figureerde in een Nieuwjaarswens van Klaas en Mieke Woudt voor een gelukkig 1952.
De serie van negenentwintig Kwatrijnen van Chayyâm was in 1937 verschenen in De Gids, 52e jrg., mei-nummer, p. 445-449.

Een vergelijking met de tekst in De Gids en in de boekuitgave levert een paar opmerkelijke verschillen op. Hieronder enkele voorbeelden:

Eenzaam zag ‘k iemand in zijn tuintje staan
stampe’ op de grond en zien ’t vermulde aan. –
Die grond zei tot hem in mystieke taal:
‘niet doen, gij zult hetzelfde ondergaan.’

De Gids nr. 17
‘k Was in mijn tuintje bezig. Met mijn spa
had ik de grond bewerkt, en ik ging na
of hij wel goed vermuld was. Hij dan zei me:
“Gij maakt eens mee, wat ik nu onderga”.

De Boekerij nr. 124
Tijds dagen klagen over die vereend
staag klagende over de dagen weent…
Maar gìj: drink wijn bij de’ elegie der luit,
vóórdat het glas verscherft op hard gesteent.

De Gids nr. 26
Chayyam aan ‘ t klagen over die vereend
staag klagende over zijn dagen weent. –
Maar gij: drink wijn bij de’elegie der luit,
voordat het glas verscherft op hard gesteent!

De Boekerij nr. 108

 

Opmerkelijk is verder dat de kwatrijnen uit De Gids in de boekuitgave vrijwel allemaal achteraan staan. Daar zijn het de nummers 84-86, 90, 91, 93, 95, 96, 98-103, 107-110, 112, 114, 116, 118, 121-126. Voor kwatrijn nummer 16 in De Gids heb ik geen parallele tekst in de boekuitgave gevonden. Het correspondeert met kwatrijn 23 in het Bodleian Manuscript (jaar…), dat in de vertaling van Heron-Allen (voetnoot) als volgt gaat:

Chayyâm, waarom toch doen uw zonde’ u zeer?
Wat maakt uw droefheid ièts minder of meer?
Hij die niets misdeed kreeg nooit genade,
die òm de zonde is: wat drukt u neer?

De Gids nr. 16
‘Khayyám, why mourn thus for thy sins?
from grieving thus what advantage, more or less, dost thou gain?
Mercy was never for him who sins not,
mercy is granted for sins—why then grieve?

Heron-Allen nr. 23

 

Kramers schrijft in de Inleiding:

“De vertaler van de in dit bandje verzamelde kwatrijnen heeft niet een Nederlandse FitzGerald willen zijn. Hij heeft uit verschillende uitgaven van de kwatrijnen van Chayyam dat gekozen wat hem het best beviel of waarvan de vertaling hem het meest bevredigde. Hij is daarbij zijn origineel in het algemeen trouw gevolgd en heeft slechts bij uitzondering naar de paraphrase gegrepen, zoals in No. 85, waar hem een pittig résumé gelukte.”

De vraag blijft open welke deze ‘verschillende uitgaven’ dan waren. Verder gaat Kramers in het voorwoord in op de kwestie van de authenticiteit van de kwatrijnen en de ‘eeuwige’ en onvermijdelijke vraag naar het interpreteren van deze kwatrijnen. Aan het slot van zijn inleiding wijst Kramers nog op parallellen bij Leopold en Boutens.

Frits Pijl was de eerste in Nederland die de kwatrijnen van Khayyám uit het Perzisch vertaalde maar onbekend is welke bronnen hij daarvoor gebruikte. Gelet op kwatrijn 16 in de reeks in De Gids zou een van die bronnen het Bodleian Ms kunnen zijn, al dan niet in de vertaling van Heron-Allen.

Van een aantal kwatrijnen heb ik parallellen onder meer bij F. Rosen kunnen vinden, waarmee niet gezegd wil zijn dat dit ook de daadwerkelijke bron was, en zo ja, welke uitgave van Rosen hij dan gebruikt zou hebben.

Een enkel voorbeeld is het volgende:

Gij kneeddet mij uit vocht en klei – wat kan ik doen?
Gij kleeddet mij met Uwe zij – wat kan ik doen?
Al ’t goed en slecht dat in mij openbaar wordt
Gij deedt het vaststaan buiten mij – wat kan ik doen?

Pijl, 1947 nr. 6
‘Thou hast mixed the water and the clay from which I was made – what can I do?
And Thou hast spun my wool and my silk – what can I do?
All the good and bad that has appeared in me
Thou hast written on the Tablet of my Destiny – what can I do?

Rosen, 1928 nr.  nr. 23