Startpagina | Over deze site | Contact
U bevindt zich hier: Startpagina » Literatuur » Artikelen » Teksten

Coumans, Jos

Maurits de Doncker - RUBAIYAT van OMAR KHAYYAM

De Vlaamse dichter Maurits de Doncker (1903-1966) publiceerde in 1951, in eigen beheer, een klein bundeltje vertalingen van de rubáiyát. Het eenvoudige boekje heeft, net als de inhoud, nooit veel indruk gemaakt, al werd het al voor zijn verschijnen door niemand minder dan Raymond Herreman aangeprezen: ”… ik kan getuigen, dat wij een Nederlandse “Rubaiyat” zullen hebben, die niet spoedig overtroffen zal worden …”. Vergeleken met andere Nederlandse vertalingen zullen die “geloof ik, voor de tekst van De Doncker (…) moeten wijken”. Desondanks kon De Doncker geen uitgever voor zijn vertaling vinden en probeerde hij middels inschrijvingen een uitgave in eigen beheer te realiseren. De “Rubaiyat” van De Doncker werd weliswaar hier en daar gesignaleerd in de annonces van de literaire tijdschriften, maar uitgebreide besprekingen en analyses zijn voor zover bekend niet voorhanden.

De briefwisseling

In het archief van Johan van Schagen (1920-2005), die eveneens de rubáiyát vertaalde, zijn echter enkele documenten aanwezig die een inkijkje bieden. Het archief bevat de volgende documenten:

1 - Een fotokopie van de uitgave van De Doncker van 1951
2 - Hierin een fotokopie van (een fotokopie van) een notitie door R. Herreman als ‘aanbeveling’ van de vertaling
3 - Een brief van JvS aan MDeD, van 22 maart 1965 (doorslag, getypt)
4 - Een brief (antwoord) van MDeD aan JvS van 26 maart 1965 (handgeschreven)
5 - Het antwoord van JvS aan MDeD van 30 maart 1965 (doorslag, getypt)
6 - Een getypte tekst (typoscript) van de vertaalde kwatrijnen
7 - Een getypte tekst van het Voorwoord
8 - Een fotokopie van een notitie door R. Herreman (als # 2)

Aan de hand hiervan kunnen we iets meer licht laten schijnen over deze uitgave, waarbij opgemerkt zij dat we hieruit niets leren over de beweegredenen van De Docker om een zoveelste vertaling aan het rubáiyát corpus toe te voegen, anders dan dat het “geenszins mijn bedoeling [was] hen (Boutens, Leopold, Pijl e.a.) die eveneens Nederlandse Rubaiyat-vertalingen maakten, naar de kroon te steken.” (Uit het Voorwoord)

In het archief van Van Schagen bevinden zich dus met betrekking tot De Donckers uitgave, drie brieven: twee van JvS aan MDeD en een brief van MDeD aan JvS.

Op 22 maart 1965 schrijft Van Schagen aan “de Here Maurits de Doncker” dat hij in een Amsterdams antiquariaat de “Rubaiyat” in de vertaling van De Doncker had gevonden. Omdat het boekje gereserveerd was voor iemand anders kon hij het slechts kort inzien en enkele gegevens noteren. Van Schagen raakte “hevig geïnteresseerd” en aangezien het adres van de vertaler op de titelpagina stond, kon hij deze per post verzoeken om hem indien mogelijk, een exemplaar uit eigen voorraad te sturen, uiteraard tegen vergoeding van de kosten. “Mocht het een beschadigd exemplaar zijn, dan maakt dat voor mij niet uit, want ik verzamel Omarse geschriften meer om de inhoud dan om de vorm. Een drukproef is ook zeer welkom”. Omdat Van Schagen zelf geen exemplaren van zijn eigen uitgaven meer bezat, zelfs niet voor zijn kinderen, kon hij MDeD zodoende als tegenprestatie dan ook geen plezier doen. Tot slot meldt JvS dat hij werkt aan een studie over Omar Khayyám en daar ook graag vertalingen bij wil betrekken.

Op 26 maart 1965 stuurt MDeD een brief terug: “Geachte Heer van Schagen, En als ik mij niet bedrieg, waarde dichter, wiens verzen uit “Narrenwijsheid” mij destijds zozeer bekoorden, dat ik er nog flarden van van buiten ken ...”, in de veronderstelling dat hij te doen heeft met de bekende Zeeuwse dichter J.C. van Schagen. Helaas heeft MDeD zelf ook geen exemplaren meer ter beschikking. Hij heeft wel nog de getypte tekst ervan die hij JvS toestuurt, in de hoop dat hij “te bekwamer tijd” Van Schagen’s studie zal mogen ontvangen. Behalve de tekst van de vertaalde kwatrijnen van FitzGerald, bevat dit typoscript een reeks van 35 vertaalde kwatrijnen uit de Duitse versie van F. Rosen. In een PS meldt MDeD nog dat een Vlaamse componist, te weten Marinus de Jong, een veertiental kwatrijnen uit zijn vertaling op muziek heeft gezet “voor een duo voor sopraan en alt met klarinet- of orkestbegeleiding”.

In zijn antwoord van 30 maart 1965 bedankt JvS de Vlaamse dichter voor het toegestuurde materiaal. Verder gaat hij in op de vertaling van MDeD, die hij graag een kompliment maakt “… voor zover dat eigenlijk nog mogelijk is. Want in de overmaat van Nederlandse vertalingen is het haast niet meer mogelijk origineel te blijven – of te zijn – of te blijven schijnen”. Vervolgens passeren enkele Nederlandse vertalers de revue. Bovendien moet hij MDeD teleurstellen: “ik ben wel de vertaler van Omar Khayyám en de schrijver van verspreid in tijdschriften en periodieken voorkomende verhalen, schetsen, gedichten en vertalingen, maar ik ben niet de grote J.C. van Schagen, de dichter van Narrenwijsheid “.

Hoogst waarschijnlijk was dit ook het einde van het contact: De Doncker overleed in het daarop volgende jaar. Hoewel Omar Khayyám en zijn rubáiyát in Van Schagens verdere leven een grote rol hebben gespeeld, is niet eenduidig vast te stellen wat zijn studie uiteindelijk heeft behelsd, afgezien van een aanzienlijk aantal publicaties (zoals hij zelf al vermeldde).

Het typoscript

Het typoscript (# 6) beslaat zestien ongenummerde pagina’s. De tekst van de “Rubaiyat” beslaat de pagina’s een tot en met twaalf. Het opschrift luidt: “Rubaiyat van Omar Khayyam (uit de Engelse vertaling van Edward Fitzgerald in het Nederlands vertaald door Maurits de Doncker)”. De pagina’s dertien en veertien bevatten de kwatrijnen uit het “Pottenboek”, met als opschrift: “Kuza-Nama. (Het Boek der Potten)”. De kwatrijnenreeks “Rubaiyat” is genummerd van 1 tot en met 102. De kwatrijnen in “Kuza-Nama” zijn apart genummerd: van 1 tot en met 9. De pagina’s vijftien tot en met zestien betreffen vertalingen van de Duitse vertaling van F. Rosen. Aangezien het om een doorslag gaat zijn de pagina’s enkelzijdig ‘beschreven’.

Een aantal rubáiyát-kwatrijnen is voorzien van een korte verklarende tekst, blijkbaar bedoeld als voet- of eindnoot, maar elke ‘noot’ is weer doorgehaald met een schuine streep. Deze ‘noten’ zijn in de gepubliceerde uitgave dan ook niet meegenomen.

In het typoschrift komt een veelvoud voor van handgeschreven verbeteringen en aanvullingen. Daarnaast gaat het om accenttekens op bijvoorbeeld de a’s van rubáiyát die aanvankelijk ontbraken. In de gepubliceerde tekst ontbreken deze weer.

De tekst van het Voorwoord (# 7) is vermoedelijk door JvS overgetypt. Van Schagen had de gewoonte zijn brieven en teksten te voorzien van een naam of code, als hulpmiddel bij het archiveren. Op deze tekst staat bovenaan op de tweede pagina: “DE DONCKER 2”, waarbij de C over de N heen is getypt, kennelijk om een typefout (DONKER) te herstellen. Het is niet aannemelijk dat De Doncker zo’n foutje zou hebben gemaakt. Het is echter ook niet duidelijk wanneer en waarom Van Schagen dit voorwoord zou hebben overgetypt. Toen hij het boekje in Amsterdam vond had hij kunnen zien dat er een voorwoord in stond, maar dat ontbreekt in het afschrift van de tekst die hij van De Doncker ontving. Het gaat in dit verband echter te ver om hier over door te speculeren.

De notitie van Herreman (# 2 en # 8) lijkt bedoeld als aankondiging en aanprijzing in een tijdschrift, krant of in een rondschrijven, van de te verschijnen vertaling. Document # 2 is een fotokopie van # 8, dat zelf ook weer een fotokopie is . De tekst behelst een oproep voor een financiële bijdrage om publicatie in eigen beheer mogelijk te maken. Eronder staat een handgeschreven notitie: “22 sept. 1951. Overschrijving fr 20 op P.R. (…), [onleesbaar] de Doncker De Pintelaan, 2, Gent”. Blijkbaar is de oproep niet tevergeefs geweest aangezien de bundel in eigen beheer kon worden uitgegeven.

De vertaling uit F. Rosen

Wat minder, of misschien helemaal niet bekend is, is dat MDeD 35 kwatrijnen vertaalde uit de Duitse versie van Friedrich Rosen. In zijn brief aan JvS van 26 maart 1965 maakte MDeD er kort melding van, zonder verdere details.

Het opschrift bovenaan dit deel van het typoscript luidt: “Perzische kwatrijnen van Omar Khayyam (naar de Duitse vertalingen van Friedrich Rosen)”. De drie pagina’s zijn gesigneerd door M. De Doncker. Op de achterkant van de laatste pagina staat een handgeschreven notitie: “Voor “Maatstaf”? M. De Doncker, Schepen Eylenboschplein 7 Gent (België)”, hetgeen suggereert dat MDeD publicatie overwogen heeft in het tijdschrift “Maatstaf”, voor zover bekend zonder verder gevolg.

Nadere beschouwing leert dat MDeD een latere uitgave van Rosen’s “Sinnsprüche” heeft gebruikt dan de eerste uitgave uit 1909, waarschijnlijk een uitgave uit de Insel-Bücherei . Daarin zijn de volgende kwatrijnen te identificeren (de nummers bij Rosen 1929 of later): 1, 3, 2, 4, 5, 8, 9, 10, 11, 24, 26, 39, 40, 48, 50, 54, 57, 62, 64, 65, 67, 68, 75, 77, 79, 80, 82, 90, 91, 94, 109, 111, 113, 143 en 144.

Bij nadere inspectie van de twee getypte teksten (de Rubaiyat en de vertaling uit Rosen) lijkt het alsof de Rubaiyat-kopie een dubbele doorslag is: drie vellen papier met twee vellen carbonpapier. De getypte letters zijn veel minder scherp dan in de Rosen tekst, die dan ofwel met één vel carbonpapier is gemaakt, of het is de eerste doorslag van verschillende kopieën. In deze Rosen tekst lijkt de tekst compacter, alsof die op een andere typemachine is vervaardigd. Verder ontbreekt op beide teksten enige jaar- of datum aanduiding. De vraag is dus of de vertaling uit Rosen van een latere datum is, mede gezien het feit dat “Maatstaf” pas in 1953 werd opgericht .

plaatje van adressering en van twee soorten type-tekst

De gepubliceerde bundel

De titelpagina vermeldt het volgende:

RUBAIYAT van OMAR KHAYYAM naar de vijf Engelse versies van Edward Fitzgerald in het Nederlands vertaald door MAURITS DE DONCKER

IN EIGEN BEHEER
7, Schepen Eylenboschplein, GENT.

(plaatje maken)

Fysieke beschrijving: 20,5 x 13 cm., ongepagineerd (49 p.), bruin papieren omslag met op voorzijde als titel: RUBAIYAT van OMAR KHAYYAM. Op de titelpagina is een klein ‘ornamentje’ afgedrukt.
Inhoud: Voorwoord (door de vertaler), [p. 1-3]; voor Raymond Herreman [p. 5]; Tekst [p. 7-40]; Kuza-Nama (Het Boek der Potten) [p. 43-47]; Colophon [p. 49].
De titelpagina vermeldt geen jaar van uitgave. Het colophon echter luidt als volgt: “Dit boek werd, in opdracht van de vertaler, in de maand December van het jaar 1951 op 175 exemplaren gedrukt op de persen van de Drukkerij Magerman te Strijpen-Zottegem.” De bundel is opgedragen aan Raymond Herreman. De bio-bibliografische bronnen vermelden ook 1951 als jaar van uitgave, zij het in de vorm [1951].
In het Voorwoord schrijft De Doncker dat hij beoogde “enkel de als classiek bekende versies (naar het Perzisch) van Fitzgerald zo getrouw mogelijk en volledig te vertalen om ze aan het Engelsonkundig, Nederlands lezend publiek aan te bieden”. Ter vergelijking geeft hij van een kwatrijn van FitzGerald de versies van F. Pijl, J.H. Leopold, F. Rosen en van hem zelf.
De tekst: elke pagina telt drie kwatrijnen, voorzien van een nummer, 1 tot en met 102. Pagina 43 is een titelpagina voor het Pottenboek: negen kwatrijnen, genummerd van 1 tot en met 9, en afgesloten met de woorden ”TAMAM SHUD”.

De “Rubaiyat” reeks telt 102 kwatrijnen. Een verklaring voor dit aantal geeft MDeD in zijn voorwoord. Hij vertaalde “al de kwatrijnen die in de vijf achtereenvolgende versies van de Engelse vertaler voorkomen, (…) zodat ik er 111 kan aanbieden”. Dat verklaart onder meer de afwijkende volgorde der kwatrijnen bij De Doncker. Vervolgens merkt hij op: “Ik verwijderde uit de Kuza-Nama (Het Boek der Potten) de kwatrijnen, die er klaarblijkelijk niet toe behoren, zodat hun aantal tot 9 werd teruggebracht. De overige acht werden bij de eigenlijke “Rubaiyat” toegevoegd.” Dat roept een aantal vragen op: Welke kwatrijnen in de “Kuza-Nama” horen dan klaarblijkelijk niet tot de “Kuza-Nama”, en op grond waarvan?In de eerste versie van FitzGeralds vertaling telt het Pottenboek acht kwatrijnen, in de vierde versie zijn het er negen. Het is niet zo dat de laatste reeks Pottenboek-verzen uit 1879 een geheel andere is dan de eerste uit 1859. Moet men nu concluderen dat De Doncker er van uit gaat dat het Pottenboek zeventien verzen telde?
Het is niet duidelijk welke acht kwatrijnen dan bij de eigenlijke “Rubaiyat” zijn toegevoegd, en op welke plek.

Afgezien hiervan is het opmerkelijk dat De Doncker het Pottenboek als een afzonderlijke reeks presenteert, en wel aan het einde van de bundel. Mij zijn geen edities bekend waarin deze reeks afzonderlijk is opgenomen. Niettemin kan men zich afvragen of het Pottenboek eigenlijk niet een vreemde cesuur is in een min of meer aaneengesloten reeks die wel eens als een dag in het leven van Omar wordt getypeerd.

Korte nabeschouwing

De Doncker beschouwde zijn werk, blijkens zijn Voorwoord, niet zozeer als dat “van een dichter-herschepper als wel dit van een nauwgezet ambachtsman die zo weinig mogelijk de oorspronkelijke classieke Engelse versie verraden wilde.” Na deze bundel publiceerde De Doncker niets meer. Met de komst van de Vijftigers was er voor zijn soort poëzie geen plaats meer. De ziekte van zijn vrouw ontnam hem iedere zin om verder te schrijven.

Tot slot als voorbeeld de eerste drie kwatrijnen uit zijn vertaling:

Ontwaak! Want de ochtend joeg in nachts bokaal
met stenen al de sterren aan den haal
en zie: de jager van het Oosten ving
des Sultans torentje in een zonnestraal.

In droom, toen dag'raads linkerhand opsteeg,
hoorde ik een stem die de taveerne ontsteeg :
“Ontwaakt, mijn kleintjes, giet den beker vol
aleer van levensdrank de fles is leêg."

En toen de haan riep, schreeuwden zij die vóór
de herberg stonden: "Laat de deur ons door.
Gij weet hoe kort wij mogen toeven hier
en niet meer keren, eens 't bestaan teloor.”

Jos Coumans
Utrecht november 2021